SINT-GUIDO de patroon van de KOSTERS
Feestdag 12 september
De functie van koster staat in nauw verband met de dingen van hierboven en krijgt daar ook afglans van.
Hij zorgt ervoor dat voor de kerkelijke diensten de kazuifels gereedhangen, de nodige kaarsen branden, de wierook en kwispel gereed zijn bij een pontificale mis, wijn, water en hosties voorradig zijn, ... en hij wordt betaald.
In de negende eeuw waren er reeds kosters in onze streken.
Een zekere aartsbisschop Hincmar zetelend te Reims, in de periode van Karel de Kale, vaardigde ca. 870 uit dat de pastoors zich in de uitoefening van hun ambt mochten laten bijstaan door een "clerc", een "castor" of "koster"
Deze koster kon de zakelijke aangelegenheden van het kerkgebouw en de eredienst in overleg met de pastoor tot zijn taak rekenen. De aangestelde kosters waren aanvankelijk priester , gewijd en gezalfd , maar zonder rechtstreekse parochiezorg.
De koster kreeg ook een onderwijsfunctie. Hij onderwees de jeugd over de godsdienst, leerde ze bidden, leerde hen de gebeden afdreunen, en ook kerkzang werd onderwezen.
De inhoud van de taak leidde tot een opsplitsing van de benaming en zo sprak men van "kerk-koster" en van "school-koster", ook al had deze laatste nog weinig te maken met de kerk.
De benaming evolueerde in "kosterlap" of "kattekoster" doordat de schoolkoster als bijverdienste voor de uren dat hij niet onderwees op kosten van de kerkfabriek als "kosterlap" functioneerde. Iem. die af en toe inspringt, helpt.
"Over 's kosters bezigheden en revenuen(inkomsten)"
Tijdens " Ancien Régime"(tot 1795)
Custercoren
Er waren kosterijen die een hoog inkomen waarborgden doordat ze in bezit bleven van rijke adellijke families of dat er om het begevingsrecht strijd werd geleverd. In het laatste geval werd het begevingsrecht toegekend aan de meest biedende, die tijdens zijn ambtsperiode dit probeerde terug teverdienen.
In vele gevallen bleven de "revenuën" binnen de perken.
Als gebruikelijke vergoedingen:
ten eerste , het bewonen en gebruik van het kostershuis;
ten tweede, het recht op het gras en het hooi afkomstig van het kerkhof, waar het volgende spreekwoord van overbleef: "Kosters koe mag op het kerkhof weiden";
ten derde , het recht op "custerscoren". (koren waarop de koster recht had)
Te Mol moesten boeren , die minsten één hectare bebouwden, de koster jaarlijks één ton rogge afstaan, terwijl de burgers hem een brood van acht pond moesten bezorgen.
Te Berlaar en omstreken haalde de koster persoonlijk dat koren in het begin van de winter op, een gebruik dat nog bestond in het jaar 1904 te Bazel in Oost-Vlaanderen.
Tiendenrecht
Het "custercoren" is een overblijfsel van het tiendenrecht dat tijdens het "ancien régime" door de bedienaars van de kerk mocht geheven worden. Er is een oud gezegde dat daar naar verwijst: "Hij vertelt veel waar koster of pastoor geen "ting" (of tiende) van hebben". Het gaat over iem. die liegt.
Hierbij een oud kosterliedje waarin met het tiendenrecht de draak wordt gestoken.
Kosterken, kosterken Weldaad, mijn getrouwe dienstknecht,
Wat hebben de boeren ons meegebracht?
De boeren hebben ons een zak geld gebracht,
't geldje van klink, klank, kloria!
Kosterken, kosterken Weldaad, mijn getrouwe dienstknecht,
Wat hebben de boeren ons meegebracht?
De boeren hebben een vet hinneken gebracht,
't hinneken van tink, tank, toria!
Kosterken, kosterken Weldaad, mijn getrouwe dienstknecht,
Wat hebben de boeren ons meegebracht?
De boeren hebben een vetten haan gebracht,
den haan moet den pot ingaan!
Kosterken, kosterken Weldaad, mijn getrouwe dienstknecht,
Wat hebben de boeren ons meegebracht?
De boeren hebben een vet verken gebracht,
het verken smeert de pannen van de papen en de klerken.
Er wordt in de laatste regel verwezen naar de hebzucht en schraapzucht van de papen en klerken.
hinneken: hen, vrouwelijke kip
tink: tienden (?)
papen: geestelijken
klerken: schrijvers
Andere profijten...
Te Aarshot had de koster op Goede Vrijdag de opbrengst van de altaren en aan het heilig kruis.
Andere profijten...
Bij een doopsel had hij recht op een brood van acht pond,
bij een sterfgeval op vier baarkeersen. De kaarsen rolde hijzelf. Men noemde de baar, het tuig waar de lijkkist op stond.
Een gezegde dat naar het bovenstaande verwijst: het gaat over een kind dat aanhoudend met een snotneus rondloopt.
"Menneken, g'hebt 's kosters wiek gestolen".
BIM, BAM, BEIEREN, de koster mag geen eieren.
"Bim, bam, beieren,
de koster mag geen eieren,
wat mag hij dan?
Spek in de pan.
De koster is ne lekkere man."
De koster had het recht om in de Paasweek de boerenhoven te bezoeken om voor de pastoor en hemzelf eieren in te zamelen. Hij moest in de plaats suikergoed aan de kinderen uitdelen. Het hele gedoe bracht hem weliswaar meer op dan het kostte. Dit recht van de koster ging het langste mede.
Het ging niet zozeer om de eieren maar wel om de opbrengst ervan.
Plichten van de koster.
Hij moest "onderdanig en eerbiedig zijn aan de pastoor",
blijk geven van "godvruchtigheid, zedelijkheid en betamelijkheid, bekwaam om te stichten en te dienen tot exempel van de parochianen".
Hij had de zorg over de kerk, moest zorgen dat bij de diensten het altaar en sommige beelden waren versierd. Hij stond borg voor de bewaring en goede staat van alle kerkgerief: kelken, cibories, gewaden, enz... Hij moest zorgen dat de kerk netjes gekuist was.
Bij dit laatste ging wel een raar gebruik schuil
De eerste keer dat de koster na de grote kuis, de kerk betrad, moesten de kuisvrouwen hem de schoenen vegen, een eerbewijs waarvoor hij zeer gevoelig was.
De koster van Olen.
De pot van Olen en Keizer Karel dat weten we al.
Maar dan...
"Daar is een groot confuus geschied
en dit door kosters fout.
't Was winter en wie weet dat niet?
Het vriest dan en 't is koud.
't Was t' Oolen, wil mij wel verstaan,
dat eens de vroegmis aan zou gaan,
eenieder snelde naar de kerk,
't was zondag, zoo ge merkt"
De pastoor vraagt aan de koster de wijwateremmer gereed te houden voor het "Asperges me", maar ziet bevroren water.
"Sapristi" zei de pastoor, "wat gaan we nu doen?"
"Ha, ontdooien, hé , mijnheer pastoor." antwoordde de koster.
"Weet ge wat: ik zal er onmiddellijk mee naar huis lopen. Ons Marie heeft de kachel al een tijdje aangestoken en ze brandt lijk de hel. 't Zal rap gesmolten zijn."
"Goed," besliste de pastoor, "spoed u."
De koster liep naar huis en zette de wijwaterketel op het vuur. Maar de koesterende warmte verlokte hem om zijn schenen eens wat te laten roosteren. Ineens: bonk, bonk, bonk, daar luidt het. De mis moet beginnen. De koster blaast de kaars uit, neemt ijlings de pot van het vuur en loopt naar de schemerdonkere kerk, waar de pastoor hem opwachtte aan het altaar.
"Eindelijk," zei hij, "eindelijk."
De koster verontschuldigde zich niet, hij stak eenvoudig zijn emmer uit en liet de pastoor de kwispel er in onderdompelen. Deze zette zijn "Asperge me" in en stapte de kerk door, zwepend en stroelend... maar met pap in plaats van wijwater, want in zijn haast had de koster, ocharme, de verkeerde pot van de kachel genomen!
Nog spreekwoorden over de koster...
- De koster en de pastoor zijn het zelden eens.
- Als pastoor en koster kijven, dan komen de geheimen uit.
- Neemt honderd kosters en ge hebt maar negen-en-negentig gekken, want altijd moet men er rekening mee houden dat er een dubbele gek bij is. Dat is nu niet meer.
- Wat nu gezongen zei de koster en de kerk stond in brand.
- Kosters koe mag op het kerkhof weiden.
- 's Kosters wiek stelen.
- Hij vertelt veel waar koster of pastoor geen "ting" (of tiende) van hebben
BRON:
Pol HEYNS, "Antieke Kalenderprenten", Davidsfonds, Leuven, s.d., p.93 e.v.
BRON:
Pol HEYNS, "Antieke Kalenderprenten", Davidsfonds, Leuven, s.d., p.93 e.v.