Koor van de Kathedraal van Sint-Rombouts(Mechelen),sterkwaterplaat F. Giele, Leuven, 1924.(zie onder A. Croegaert)
Vandaag, 25 juli (krantenknipsel, jaartal?)
"Notger, de Luikse bisschop, stichtte anno 972 in de kerk van de H. Rumoldus te Mechelen 12 kanunnik-prebenden, die het oorspronkelijk kapittel vormden. Mettertijd werd dit aantal opgevoerd.
Aan het hoofd van dit kapittel stond de proost; verder behelsde het een deken, een aartsdiaken, scholasters en penetenciers.
Het kapittel van Sint-Rombouts was oorspronkelijk collegiaal; na het tot stand komen van het aartsbisdom Mechelen, in1559, werd het een Metropolitaan kapittel. Toen werd het proostschap afgeschaft en aan de waardigheden van deken, van cantor en van aartsdiaken van een prebende verbonden.
Bij pauselijke bulle van het jaar 1801 werd het oud St.-Romboutskapittel vernietigd; doch de kardinaal werd tegelijk gemachtigd tot her inrichting. aartsbisschop de Roquelore herstelde het Metropolitaan kapittel in 1803, echter zonder waardigheden. Slechts op 25 juli 1836, op verzoek van het kapittel, schonk Kardinaal Sterckx nieuwe statuten waarbij het dekenschap, het archidicaat en het cantorschap hersteld werden."
De volgorde in de katholieke structuur:
de paus, de kardinaal, de aartsbisschop, de bisschop, de hulp-bisschop, de kanunnik, de deken, de pastoor, de onder-pastoor, de kapelaan allen mogen de eucharistie opdragen en niet trouwen
de diaken,
aartsdiaken: 1. priester die een bisschop bijstaat, thans nog alleen assistent bij een priesterwijding (eretitel) 2.
Anglicaanse Kerk plaatsvervanger van de bisschop.
bul(le): [Lat.
bulla, balletje, zegel] a. groot zegel aan een oorkonde b. de oorkonde zelf:
pauselijke -; gouden -; met een gouden zegel 'Gouden Bul'
cantor: [Lat.
cantare, zingen] 1. (voor)zanger 2. koorleider bij kerkdiensten of leraar aan een kerkelijke muziekschool
deken: [decaan] a. overste van een kapittel van kanunniken b. priester met het toezicht over een deel van een bisdom belast.De Deken staat boven de pastoor in de hiërarchie van de kerk.
diaken: [Gr.
diakonein, dienen]
katholieke geestelijke die het diaconaat heeft ontvangen: d
e - draagt de stool over de linker schouder en de dalmatiek. De diaken mag de eucharistie niet opdragen en mag getrouwd zijn. Hij staat onder de pastoor, de onder-pastoor of de kapelaan.
kanunnik: [Lat.
canonicus, priester die volgens de
canones d.i. de kerkelijke regel gemeenschappelijk met met andere priesters leefde] naam of titel van geestelijke die lid is van het (kathedraal)kapittel:
de onderscheidingstekenen van een - zijn superplie en mozetta; reguliere, seculiere -en. Hi staat boven de deken.
kanunnikenbank: koorgestoelte
kanunnikes: naam van sommige koorzusters
kapittel: [Lat.
capitulum (<
caput), klein hoofdstuk)]
bijeenkomst van een college van kanunniken;
een - houden, in het - zitten, er lid van zijn;
het - van een kathedraal (gezamenlijke kanunniken)
prebende: [Lat.
praebenda, te leveren dingen] 1. inkomen uit een kerkelijk goed of een kerkelijke bediening. 2. kerkelijke bediening of titel, waaraan een zeker jaargeld is verbonden.
proosdij: ambt van proost. 2. woning van een proost.
proost: [Lat.
praepositus, aan het hoofdg estelde] 1. deken van sommige kapittels van kanunniken 2. geestelijk raadgever van een vereniging.
rector: de verantwoordelijke geestelijke E.H. Wieland van de Hanswijkbasiliek te Mechelen heeft de titel van rector
1. directeur van een gymnasium of een jezuïetencollege
2. kat. a. geestelijk leider van een klooster, een gesticht, enz...
b. voorzitter van een academische raad
scholaster: schoolopziener van de geestelijke stand. 2.[ o.i.v.
kritikaster of een dergelijk woord] bekrompen schoolmeester, schoolvos.
Bronnen:
Verschuereens MODERN WOORDENBOEK, Standaard uitgeverij, Antwerpen/Amsterdam, 2 dln, 1979.
A. Croegaert,
Terug naar de Liturgische Godsvrucht, Congres te Mechelen, priester Jubileum Kardinaal Mercier, Mechelen, 1924.
Het documentair-archief van H.F.E. Vermeir, Sint-Katelijne-Waver