7. De hovenier besproeiende zijn tuin.
Een hovenier in Mei zijn hoveke besproeide...
een wandelaar die kwam voorbij de tuin gegaan
Zijn ogen niet geloofde en niet kon verstaan
Waarom het wilde kruid er ellenthenen bloeide,
Terwijl de goed-verzorgde groente, moê en stram,
Slechts moeizaam en als 't ware niet in scheute kwam,
- "Ach, vriend, de aarde tovert hier het rijkste leven
Als echte moeder voor hetgeen in 't wilde groeit;
Maar laat stiefmoederlijk de kinderen ongemoeid
Die aan de hovenier zijn zorgen zijn gegeven."
Hoe zorgzaam ook een tweede moeder is:
Er nijpt in 't kinderhart een vreemd gemis.
Boek: Bruno H. VANDENBERGHE, "Aisopeia", uitgeverij Electa, Brussel, 1950, p. 108/109
Het gaat hier om een fabel.
In de oudheid hebben de kleine naïeve verhaaltjes met allegorisch en moreel karakter, die me
Aesopische Fabels noemt een groot succes gekend.Ten tijd van Aristophanes waren ze zeer populair. zowel redenaars als schrijvers gebruikten ze. Ook later behielden ze hun aantrekkingskracht.Martin Luther, Melanchton, La Fontaine, Bilderdijk, Anton Van Duinkerken e.a. waren er mede bezig.
De fabels zijn een Griekse vondst.
In de tafereeltjes zijn de mensen als dieren vermomd, sprekend en handelend, met de deugden of ondeugden eigen aan de mens, eigenschappen aan dieren toegeschreven.
De leeuw en de arend staan voor het koningschap,
de vos voor geslepenheid,
de wolf voor roofzucht,
de mier voor bedachtzaameid,
de muis voor behulpzaamheid,
de hond voor trouw of gulzigheid,
de ezel voor de snoevende en domme ijdelheid,
enz.
Aesopus de Griekse fabeldichter schreef geen verhaaltjes neer, hij vertelde ze.
In de bloeitijd van de Griekse fabelliteratuur leefde er ca. 580 voor Christus een man Aesopus, die zich als fabelaar verdienstelijk maakte. Hij was medeslaaf van de beroemde Rhodopis bij de Samniaat Iadmon en werd te Delphi, als gevolg van de intriges van een vijandige priestercast uit de weg geruimd. Hij ontving de straf der tempeldieven en werd van de Hyampese rots in de onderliggende ravijn gegooid. Een paar eeuwen later werd hij in ere hersteld door de Atheners die een standbeeld oprichtten voor hem waarover Phaedrus schreef:
Athenen heeft een beeltenis opgeregt
Ter eer van Ezopus, en de knegt,
Den slaefsen knegt in glory hoog verheven.
Naast de oorspronkelijke verhalen die van Ionië Attica binnendrongen, dringt mettertijd een brede stroom van gelijkaardige vertellingen Griekenland binnen, fabels die in de volksoverlevering werden opgenomen; zij ontvingen de naam
Aesopische Fabels.