IN OPBOUW
Daer ghingen twee gespeelkens goet
1. Wie wil hooren een goet nieu liet?
En dat sal ic ons singhen:
Met dat te Wittenberch is geschiet
Van alsoo vreemde dinghen
1. Daer ghingen twee gespeelkens goet
So verre aen gheen groene heyde.
Die een die voerde eenen huebschen moet,
Die ander weende seere.
2. 'Ghespeele, wel lieve ghespeelken goet,
Waer om weende ghi so seere?
Mer weent ghi om uws vaders goet,
Oft weent ghi om u eer?'
3. - 'Ic en ween niet om mijns vaders goet,
Ick en ween niet om mijn eere;
Wi twee wi hebben eenen lantsknecht lief.
Rijck God wie sal hem werden?
4. -'Ghespele, wel lieve ghespele goet,
Laet mi den lantsknecht alleene,
Ick sal u mijnen broeder gheven,
Mijns vaders goet een deele.'
5. -'Och dijnen broeder en wil ic niet,
Noch dijns vader goet en deele;
Ic hebbe veel liever mijn soet lief
Dan silver oft root gulden.'
6. Die lantsknecht al onder der linden stont,
Hi hoorde der reden een ende:
'Och rike God van shemels troon,
tot wie sal ick mi wenden?
7. 'En neme ick dan die rijcke,
So truert die suyverlijcke,
Die rijcke wil ic laten varen,
Ende nemen die suyverlijcke
8. Een luttel goeds is haest verteert,
Dan heeft die liefde een eynde;
Dan zijn wi twee noch jonc ende sterck,
Meer goets mach ons ghewerden.'
9. Hi nam dat maechdelen bi der hand,
Bi haer snee witte handen,
Hi voerdese door dat groen wout,
Dat groene wout ten eynde.
10. Daer vonden si twee een bedde
Van peerlen ende van siden,
'Adieu, adieu, mijn soet lief,
Het gaet sich aen een scheyden.'
11. Maar die dit liedeken eerstwerf sanck,
Hi hevet wel ghesongen.
Hi hevet alle vroukens lief.
God scheynde die verraders tonghen!
Dateert: 1532.
In: Schoon Liedekens Boeck, nr. 162, melodie: Souterliedekens, 8ste psalm,
Uit: "Het Vlaamse volkslied in Europa", door Albert BOONE, s.j., lannoo, dl. 1, p.409.
Een detail van de "Hooiwagen" van Bosch op de kaft van het boek. Een jong paar ingt van een partituur maar een engel en een duivel slaan dit gade of begeleiden het "zondige" gezang. Een boek geschreven door een j.s.
BEGRIPPEN
eerstwerf: eerst
ghespele / gespeelken: 1. het aanhoudend spelen 2. Dicht. speelgenoot
lantsknecht: landsknecht, wapen-, voetknecht, huursoldaat.
linde: boom, hij zorgde voor schaduw op ontmoetingsplaatsen, vooral in het centrum van dorpen. Symbool van breekbaarheid. Hij was gewijd aan de godin Freya en heette de bliksem af te weren en gold als teken van lokale jurisdictie. "Er staat een linde in het hemelrijk" klinkt in één van de volkslied uit het begin van de 15de eeuw.(1)(p.403) Het was de boom waaronder de jonge verliefden mekaar ontmoetten.
maechdelen: waarschijnlijk foutief gekopieerd. Mogelijk moet er staan maagdeken.
siden: zijde.
scheynde: schijn, afsnijden, ontvellen.
Wittenberg: het stadje in Duitsland waar Luther zijn 94 stellingen aan de kerkdeur spijkerde.SITUERING
De eerste strofe is later toegevoegd
Het lied wordt meestal met het eerste vers (zie titel) als incipit voorgesteld.
De strofe 6 komt uit het Duits, ze ontbrak in het 'Schoon liedekens Boeck'.
Hoffman von Fallersleben vulde aan met een vertaling uit het Duits.
Deze strofe maakt het verhaal duidelijker.
F. Van Duyse nam de strofe op in zijn bundel.
INHOUD
Het gaat hier dus over twee mannen, rijk /arm;
over twee vrouwen , rijk/arm.
In het lied worden de voorwaarden tot een goed huwelijk naar voor geschoven: geld van vader moet er zijn en het meisje moet maagd gebleven zijn.
Wie van beiden wint het hart van de landsknecht?
De rijke wil hem afkopen met een broer als bruidegom en een deel van haar vaders erfgoed.
Maar de kandidaat luistert het gesprek af en verkiest de mooie al is zij arm. Maar na een nachtje in het groen verlaat hij haar.
VERWIJZING
Albert BOONE, s.j., "Het Vlaamse volkslied in Europa", lannoo, dl. 1.(1)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten