Pieter Breugel de Oude, De ekster op de galg, 1568. voor het publiek toegankelijk Landesmuseum te Darmstad. Uit: Lekturama, "Pieter Brueghel," Frans L.M. Dony, 1976, p.71 en 120.
Er zit een ekster op de galg en één op de boomstronk.
Volgens Van Mander moeten met de eksters boze tongen worden bedoeld die aan de galg eindigen, vooral die van de protestanten (vlgns Bax in "Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek XIII, 1962).
Mogelijk heeft het ook te maken met het Vlaams spreekwoord "Aan de galg dansen" of "Hij beschijt de galg", zoals de man links op de voorgrond doet. Hij veracht de galg, heeft er geen vrees voor.(Gessler in Volkskunde, 1947, p.124)
De dansende mensen verwijzen naar de dwaasheid in de grootse natuur(als een aards paradijs).
Rechts onder een verwijzing naar economische bedrijvigheid door de grote hoeve met waterrad en links in het midden een kerk met er rond bedrijvige mensen tussen stenen huizen. Ook nog links meer naar boven de bedreigende burcht die kan te maken hebben met de galg.
* Galgeaas, galgebrok: een gemene deugniet die voor zijn daden vroeger tot de galg zou zijn veroordeeld
* Galgenhumor: Bittere scherts, die een veroordeelde zich veroorlooft. Nu: scherts met of ondanks het onaangename dat men meemaakt. Gebruikt n.a.v. de humor die het volk in de mond legde van iem. die naar de galg werd gevoerd.
Bijv.: Hangen heeft geen haast, zei de man, die naar de galg ging.
* Galgenmaal: Het laatste maal/lunch dat een tot de doodstraf, tot de galg in vroegere tijden , veroordeelde nuttigde en waarbij hij extra lekker mocht eten en drinken. Figuurlijk: het laatste maal dat iemand ergens als gast gebruikt. Tussen haakjes er wordt verteld als de groente bij dat laatste maal peentjes was, men dan niet mocht terugkomen. (In Andijk c.a. spreekt men van * galgepinnen = worteltjes)
* Dat is boter aan de galg: Boter was toen duur en lekker. Het is verspilling die aan de galg te smeren. Men verspilt dus zijn tijd , als men iets doet waarvan gezegd wordt: dat is boter aan de galg. Al smeert men de galg vol boter, het lijft een lelijk ding
Boter kan betekenen bij toverij betekenen , door de melk van iem. anders machtig proberen te worden. Komt voor in een sotternie Die Hexe uit de 14de eeuw.
Op ene vierwechstede buten weghe
Vant ic sittende ene oude teve
Ende hadde betere voor haer staende;
Ic wane dat si den duvel maende,
Die haer die botere comen dede.
De toverkunst was haar door de duivel gegeven.
* Voor galg en rad opgroeien: een jeugd waarbij alle goede pedagogische randvoorwaarden onvervuld blijven. De slechte ervaringen in de jeugd kunnen er toe lijden dat de persoon in kwestie geregeld in conflict komt met maatschappelijke- en gerechtsregels, wat dan leidt tot boetes, processen en veroordelingen.
* De jongste schepen velt het vonnis: dit wordt gezegd wanneer jonge kinderen iets beter willen weten dan de ouderen. De jongste schepen stemde het eerst. Hij velde het vonnis dus niet, maar als de anderen ermee instemden, dan werd zijn vonnis uitgesproken.
* Jaar en dag: De verjaringstermijn. Wie jaar en dag een goed ezeten ad, kon er niet meer van verjaagd worden. Oudtijds was "jaar en dag" een jaar + 6 weken + 3 dagen. (Gold in 1900 nog voor gevonden voorwerpen)
De kaak van Vorselaar. Marktplein.
Vorselaar is één van de weinige gemeenten waar nog een
‘kaak’ of schandpaal staat. De kaak werd in 1752 door graaf van de Werve
opgericht in blauwe hardsteen als symbool voor de macht van de heer over de
bevolking. Misdadigers werden destijds ten schande aan de kaak vastgebonden of
‘aan de kaak gesteld’. Vroeger prijkte bovenaan de schandpaal een wapenschild
van familie van de Werve (dat tevens het wapenschild van de gemeente Vorselaar
werd). Tijdens de repressie, net na de Tweede Wereldoorlog, werd er voor de laatste
keer van de schandpaal gebruik gemaakt: de ‘zwarten’, collaborateurs met de
Duitsers, werden er vastgebonden om uitgescholden en bespot te worden door de
bevolking.
* Iemand aan de kaak stellen: De kaak was een houten of stenen verhevenheid, waarop de veroordeelden met een ijzeren halsband en kettingen aan de schandpaal te pronk werden gezet. (schandstraf) Men kon ook met de wang/kaak worden vastgenageld aan de kaak.
* Hij speelt op die kake: d.w.z. hij eigent zich iets onrechtmatigs toe. In Vlaams België komt ook een variante voor nl. de uitdrukking "Op zijn kaak slaan" met als betekenis , zich iets onrechtmatig toeëigenen, in zijn zak steken, achterhouden, verduisteren.
"Hij speelt op die kake" wordt uitgebeeld op "Het Spreekwoordenschilderij"(1559) van van Pieter Breugel de Oude. Je ziet in het midden van het schilderij een zuil met erop een lantaarn met erin een man die op een muziekinstrument speelt.Het werkwoord kaken werd in de 16de eeuw gebruikt met de betekenis van: zich iets onrechtmatig toeëigenen.
* Radbraken: De letterlijke betekenis is breken op het rad. Figuurlijk: "ik voel me geradbraakt" = vermoeid.De ledematen van een veroordeelde werden gebroken en hij werd op het rad gebonden. Wij zeggen nog: geradbraakt zijn, zich geradbraakt voelen, bijv. na een lange rit met de fiets over een slechte weg. In het Frans wordt radbraken gebruikt voor iem. die de taal slecht spreekt, de taal mishandelen (écorcher = radbraken). De wreedheid van de mens is onbegrensd en is niet alleen het kenmerk van het nazisme.
* De dader is op het kerkof: (niet: ligt). Dit betekent dat hij buiten de juris prudentie van het gerecht valt, want het kerkhof was een vrijplaats. (plaats waar men vrij was van...). Nu bedoelt men met de uitdrukking: de dader is toch niet meer te achterhalen, men weet niet wie het gedaan heeft.
* Te hooi en te gras: Middeleeuwse tijdsbepaling voor rechtsdagen: in de voorzomer, de hooitijd en in het voorjaar, als het jonge gras groeit. Dus tweemaal per jaar. Bij Bredero vindt men er een verwijzing naar: Sy lacht by hoy en by gras, dat is goelyckjes tweemael 's jaars. (Bredero I, 224).
* Geen veer van de mond kunnen blazen: Zeer zwak zijn. In de oude Germaanse rechtspraktijk legde men een veer op de mond van een verslagene, om te zien of hij nog leefde. Bewoog de veer of vloog ze weg, dan kon de dader ongehinderd zijn weegs gaan. (weggaan) Natuurlijk was hij wel strafbaar voor wat wij noemen "zwaar lichamelijk letsel door schuld". Maar het was geen moord en hij werd niet in hechtenis genomen.
Bronnen
L. de Graaf, Oude gebruiken in de taal bewaard, in: "Neerlants Volksleven", Winter 1960 -1961, 11de jg., nr1, p.42.
Frans M.L. Dony, Pieter Brueghel (ca. 1520-25 -1569), Lekturama, Rotterdam, 1976.
Jan Grauls, Volkstaal en Volkleven in het werk van Pieter Bruegel, Standaard Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1957, p.112
K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden/spreuken en zegswijzen, Elsevier, 1988, p.47.