2. KRIJGSWEZEN
*Boog: zie pijl
*Een brandbrief schrijven: Dat was een brief waarin men dreigde met brandstichting, als er niet een bepaalde afkoopsom werd gestort. Het had iets van bomalarm nu. In overdrachtelijke betekenis : een dringende, bedreigende brief.
*Voor iem. in de bres springen. Het woord bres (van het Franse brêche, dat met het Germaanse breken samenhangt) betekent opening in een vestingmuur, door de aanvallende partij gemaakt. De uitdrukking heeft als betekenis : zich voor een ander op een gevaarlijke plaats begeven waar die ander op terugtrekken staat of onder de voet zal worden gelopen.
kerel: zie bij maliënkolder
*De kogel is door de kerk: Het besluit is genomen, men kan niet meer terug. In de middeleeuwen werden kerken en andere geestelijke goederen bij een bestorming ... beschieting lang ontzien. Pas als er niets meer overeind stond , schoot men ook op de kerk. Dan was er dus iets onherroepelijks gebeurd. In latere tijden toen afstanden berekend werden met driehoeksmeting en de kanonnen nauwkeurig vuurden schoot men eerst de torens van hogere gebouwen, dus van kerken stuk.
De ridders dragen een maliënkolder ter bescherming. Zoals ze hier bewapend zijn, zijn ze tot de strijd bereid . De ridderschap kunnen we geen stand noemen, maar beter een sociale klasse.
*Lont ruiken: Met een lont stak men het kruit aan dat het kanon (oud-tijds ook een musket) deed losbranden. De lont was gemaakt van touw; dit verspreidde als het brandde een bepaalde geur, die dus voor naderend gevaar waarschuwde. Betekenis: vaststellen dat er iets ongunstig aan de hand is.
*Maliënkolder = schobbejak
Jak van ijzeren schubben. Bij uitbreiding de man die zo'n kledingstuk droeg (de schobbejak)
Schobben = schuiven. (Gewestelijk) Schuren, schurken, wrijven.
Het woord SCHOBBEJAK kreeg een ongunstige betekenis, want de gehuurde krijgsknechten behoorden tot het ras van de schooiers, schurken en de vrijgevochtenen.
Het woord kerel was oorspronkelijk ook de naam van een kledingstuk: een lange jak, lang overkleed. Uit het lied van 'Heer Halewijn': "Wat deed sie aen haren keerle? vs. 30
Van steke te steke een peerle" vs. 31
Het was dus een kledingstuk waarbij bij elke steek van de naald een parel was ingevoegd. (prachtig geformuleerd hé)
*Pijl
Al zijn pijlen verschoten hebben. Aan het einde van zijn/haar mogelijkheden gekomen zijn.
Nog andere pijlen op zijn boog hebben of meer dan één pijl op zijn boog hebben:(uitdr.) verschillende middelen hebben om zijn doel te bereiken, gewoonlijk om iem. te overtuigen of te overreden.
De boog kan niet altijd gespannen zijn. (zegswijze) Misschien ook overspannen. Inspanning moet door ontspanning gevolgd worden.
De betekenis verwijst naar het wapen van de late middeleeuwen pijl en boog.
schobbejak: zie bij maliënkolder, kerel
*Spitsroeden lopen. Een soort van geselstraf oudtijds op soldaten, vooral deserteurs, toegepast, waarbij zij met ontblote rug dor een dubbele rij makkers(?) moesten lopen en van hen slagen kregen met een dun rijshoutje. Figuurlijk betekent het: van alle kanten kritische vragen krijgen. Deze straf werd tijdens WO II in Rusland toegepast, dit kunnen we lezen in de Roman van Bauer 'De Witte Hel'. Bij het kinderspel komt het voor in "Kroene kranen, witte zwanen". In "De Katjangs" van de Haarlemse schrijver J.B. Schuit komt het als jongensrite voor.
Literatuur:
L.G. de Graag; Over gebruiken in de taal bewaard, in: "Nederlands Volksleven", winter 1960-1961, jg. 11, nr. 1,p.41 e.v.
Tob. Roemans en M.A. Nauwelaerts,Onze Letteren, uitgev. "De Vlijt", Antwerpen, Tweede herziene uitgave, dl. I, 1957, p.184.
van Dale, Lexicografie, Utrecht - Antwerpen, 12de uitgave, 1992.
J.M. van Winter, Ridderschap, ideaal en werkelijkheid, tweede druk, Fibula-Van Dishoeck-Bussum, 1976, p. 16.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten