Felix TIMMERMANS, Liers Begijnhof, lino, uit: "Vrome Dagen", 1922.
VAN DEN WINTER
Een rijke juffrouw had een schoone hesp.
En ze zei tot de meid, een dom vrouwmensch:
"Hang ze weg, tot de winter komt."
Goed! dat werd gedaan; de hesp werd weggehangen.
Enige dagen kwam een bedelaar aan huis.
De meid kwam opendoen.
"Wat wilt ge?"
"Een aalmoes voor een arme man!"
"Hoe heet ge?"
"De Winter!".
't Was zijn familienaam!.
"Ha ha! gij zijt de winter?"
En de meid ging de hesp halen en gaf ze den bedelaar.
Doch, eenigen tijd daarna, werd de juffrouw gewaar, dat de hesp weg was.
"Waar is de hesp?" viel ze uit.
"Ik heb u gezegd, dat gij ze moest weghangen tot de winter kwam."
"Ik heb het gedaan, juffrouw!"
"Hoe! Gij hebt het gedaan? En ik zie dat ze weg is!"
"Wel ja, juffrouw; De Winter is hier de andere week gekomen en ik had hem de hesp gegeven!"
Toen kwam het uit.
Of de domme meid bekeven werd - dat kunt ge denken!
LIER Is. Teirlinck
Medegedeeld door Jan Wouters, hoofdonderwijzer te Koekelberg - een lierenaar. De vertelling (Van den Winter) is slechts éen der episoden van de algemeen verspreide vertelling van domme Trien of domme Lijn, die methaar deur op nen boom kroop, uit schrik voor de roovers (A.D.C.)
In: "Volkskunde", door Pol De Mont en A. De Cock, Gent/Deventer, 1897-98, p.83.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten