Rozendaalweg

Rozendaalweg
ECHELPOELHOEVE, Rozendaalweg: landelijk / mooi / historisch, foto: H. Vermeir

donderdag 28 april 2016

Zingen: volksrijmen, aftelrijmen, kinderliedjes, volksliedjes, wiegeliedjes ... uit Lebbeke * * * *



Tot zo'n 50 jaar geleden werd er vanuit het volk, de werkers, de kinderen, door jong en oud gezongen bij allerlei bezigheden en zeker bij het spelen.
Het volk heeft steeds gezongen, in wel en wee, in vreugde en smart. Het lied weerklonk in de schoot van het huisgezin, in de werkplaats, op de straat en bij de dans onder de groene linde bij het spel van de pijper (doedelzakspeler).
De vakarbeider zong bij zijn werk, de werkman zong wanneer hij op de terugweg was naar huis.
Bij de WIEG,  het planten van de MEI (wanneer er een huis tot op de schouw stond van een nieuwbouw) werd er gezongen...
Nu is er nog alleen "Nederland zingt". In Vlaanderen durft men bijna niet meer zingen, behalve bij het Davidsfonds waar men  probeert met tweede Kerstdag, de volkszang te doen herleven.
De zo gezegde zangstonden die sommige gemeenten proberen te promoten hebben met volkse zang heel weinig te maken. Poliiekers bemoeien zich best niet met de inhoud van cultuur...
De kinderen zongen al rijmend bij allerlei spelletjes. Er werd gezongen  en gerijmd bij het AFTELLEN, in het SPRINGTOUW, RAADSELS, het HINKELEN, bij het TIKKERTJE spelen, en andere pleinspelen. Zij zongen/zingen ook bij allerlei bedeltochten: Sint-Maarten, Sinterklaas, Driekoningen, "Nieuwejaarke zoete", enz.

De spontane volks- en kinderpoëzie was een bron van creativiteit doordat er vrijelijk gecombineerd en geassocieerd werd. Men sprong vaak via het rijm, van het een op het ander en vulde aan, om zingende te blijven, met fragmenten van andersoortige liederen die het om één of andere reden 'deden', waardoor soms een surrealistisch aandoende abakadabra ontstond. De woordkunst werd beoefend en genoten. Bij ons ging dat grotendeels verloren in allerlei commercieel gedoe...Ik hoor vertellen dat met kleuters nog wel gezongen wordt, maar dat het vooral de commerciële liedjes zijn die aan bod  worden. Die kent men van naar  TV te staren.

Aftellen, uit: "Meisjesspelen uit onze Streken", Tilly  Crijns, in: de Brabantse Folklore", jg. XII, nr. 127, 1950,  p.105

"De medespelers stellen zich op in een hele of halve cirkel. Een meisje telt af.
Het tellen gebeurt op twee manieren: men telt er aan of men telt er af.
In het eerste geval wordt het telsel, eenmaal opgezegd, in het tweede herbegint men zo dikwijls het telliedje, tot al de medespeelsters op èèn na, er af zijn.
Het telliedje, bestaat er in, dat men het opzegt en bij elke heffing of elk beklemtoond woord, èèn der kinderen, die in een kring geschaard staan, een tik op de borst geeft.
Wordt het aftelrijmpje maar eens opgezegd, dan is zij (hij) er aan, die de laatste tik krijgt, herhaalt men het aftelrijm meermaals dan duidt de laatste tik, telkens een kind aan dat eraf valt - of vrij zolang, totdat er nog één overschiet."(1)(p.106)
Er wordt geteld in de volgorde zoals ze staan, één na één.


Om te beginnen wil ik u een aantal AFPOTRIJMPJES uit Lebbeke doen meemaken ( zie Lebbeeksen diksjonnèèr). Afpotten is aftellen, om te bepalen wie het spel mag beginnen of moet beginnen door af te tellen.


Pot.
Onder de pijjaanoo staut een pint. 
Al datter van drinkt: stinkt.

Pot.
Onder de piano staat een pint.(een glas voor bier)
Al wie er van drinkt: stinkt. (verwijzend naar de dranklucht verspreidt door een 'zatlap')


Pot.
Olleke,bolleke
Ribbesolleke.
Ollekke, bolleke
Snol.

Pot.
Inne minne mau,
Ee ros bis bau,
Ine minne maa,
Ee ros bis baa,(gebouw)
Wie kiesde goië (gij)
Oom baa?

De drie van hierboven staan in het woordenboek (zie verwijzing hieronder) op blz.20/21.

Onder de bank lag wa zant
Reiter mee nau Engelant
Van Engelant nau Spanje
Appelen van orranje.
Spelleke, spelleke
Gabrijjel, Gabrijjel van Biezen
In de winter zal 't vriezen
In de zoomer zal 't zonneke schoiën
Têi loeëpen de boeren op klompen
Oo! Jan, Marie,
dik vet, voogel,
Af. (woordenboek, zie p.27)

Onder bank lag wat zand
Rijd ermee naar Engelant
Van Engelant naar Spanje
Appelen van oranje. (sinaasappelen)
Spelletje, spelletje  (spel, iets wat verbazing wekt)
Gabriel, Gabriel van Biezen
In de winter zal het vriezen
In de zomer zal het zonnetje schijnen
Dan lopen de boeren op klompen
Oo! Jan, Marie,
Dik, vet, vogel,
Af.

Pieter RINGOOT, " 't Gement'nuis",pentekening,  in: Lebbeke, In 't lang en in 't kort,  door Achiel Vermeiren,  Lokeren, 1985, p.99.

Nog een oud aftelrijmpje uit "E Pakske Kaat", p. 49.

Bieze boïeze klokkenmarsjang,
Mê Pausen zêin de daugen lang.
Oe lang zêlle ze dieren?
Vierentwintig ieren.
Nog ne snok van Jan zêinen blok,
En laat ze daarmee maar vliegen.
Vliegen gelêik as een doëf.
't Gaut er boeëlêik oët.
Sinte-Pieter èèt een floët.
Oët, sproët!

boiëzen: schommelen; bieze boiëzen: een kind bij de armen nemen en op de knie heen en weer schommelen.
marsjan(g): (Fr. marchand), handelaar die zijn activiteiten hoofdzakelijk buitenshuis verricht;
blok: houten schoeisel.

In het Algemeen Nederlands:

Schommel klokkenhandelaar,
Met Pasen zijn de dagen lang.
Hoe lang zullen ze duren?
Vierentwintig uren.
Nog een schop van de blok(houten schoeisel) van Jan,
En laat ze daarmee maar vliegen,
Vliegen zoals een duif.
Het gaat er schommelend uit.
Sint-Pieter heeft een fluit.
Uit, spruit!

Het oorspronkelijk opzet was om het gaan en komen van de klokken in de paasweek te vermelden. Het werd wel wat dubbelzinnig en platfloers... Maar het klinkt recht voor de raap door de directheid.


Verwijzing:

Isidoor Colson, Magda Cooreman, e.a., "E Pakske Kaat, Ne Lebbeeksen diksjonnèèr", tekening van Sylvain Polfliet, HK Lebbeke, jaarboek 2011.
Tilly  Crijns,"Meisjesspelen uit onze Streken",  in: de Brabantse Folklore", jg. XII, nr. 127, 1950. (1)
Tjaard W.R. de Haan, "Onze Volksrijmen", Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen, 1978.
M. Brants, "Beknopte Cultuugeschiedenis van het Vlaamse volk", A. Manteau, Brussel, 1948, p.154

donderdag 14 april 2016

Een lied / gedicht per maand: "Schaakspel" van O.M. DE LAEY * *


IN OPBOUW

Omer Karel DE LAEY (Hooglede 1876 - id. 1909)

Vrij snel stond hij in de gunst van schoolbloemlezingen die hem tot ver in de twintigste eeuw hebben geëerd om zijn 'schilderijtjes' van schooiers en soldeniers, van paters die in een kloostercel zitten te schaken, van landelijke tafereeltjes, in een plastische taal:

SCHAAKSPEL


's Avonds, achter 't linnen windschut,

zaten, in een koude cel,
twee gestrenge paters, bij een
druipend waslicht, aan het spel.


Tegen 't schaakbord, op de tafel,

lag een dik getijdenboek,
met een hoornen snuifdoos nevens,
en een rode zakneusdoek.


't Kampte. De elpenbenen stukken,

dreigend voor malkaar opgesteld,
kruisten lijk een legerbende 
't wit en zwart gevierkant veld.


Een der paters, zenuwachtig,

dreelde rond zijn gladde kin
met zijn lange magere vingers
en misschoof zijn koningin.


Hij verloor en, monkelend, gaf een

kopergroene slechte duit,
en de winner, wederjonstig,
stak zijn hoornen snuifdoos uit.

jonstig: gunstige gezindheid
malkaar: elkander
drelen: troetelen, strelen











" Omer werd geboren te Hooglede op 18 september 1876 als de zoon van een welgestelde boer die in zijn streek een christen-democratische voorman was.  Omdat hij leed aan reuma en een hartkwaal had, kon Omer-Karel als kind vaak niet naar school. En toch, in Leuven behaalde hij een licentie in geschiedenis, daarna werd hij doctor in de rechten.
 Zijn dichterlijk talent manifesteerde zich vroeg en bloeide open in studentenkringen en -tijdschriften. Na zeven jaar Leuven volgde hij stage in Antwerpen. Ten slotte moest hij om gezondheidsredenen terug naar zijn dorp. Daar overleed hij op dertigjarige leeftijd, op 16 december 1909."

"In zijn gedichten streefde hij naar objectieve  poëzie, zoals hij het zelf noemde. De wijze waarop hij zijn anekdoten vorm gaf, is door zijn critici altijd weer als 'etsen' getypeerd. Ik verkies 'tekenen', omdat je met de tekenpen meer warmte kunt suggereren. De Laey gaf een persoonlijk, maar geen koud beeld van wat hij scherp had gezien. Zijn taal was door zijn streek gekleurd en in een aantal gedichten was zij helemaal West-Vlaams. Vacancerimen noemde hij die gedichten, alsof hij hun waarde wilde relativeren. Hij kan die 'rijmen' in de vakantie hebben geschreven, maar ze behoren tot zijn allerbeste werk.
Zoals dat buitengewone Durst,
de dorst van de koeien die
' 's nuchtens round de waterpit thoipe kommen' ( 's morgens rond de waterput samenkomen)
en daar staan te drinken alsof zij de brede put willen droog leggen:

Maar, op 't onverwachtsche, springt er
in de pit, ne groene puut
nerewaarts, en al de koeien
zin gestoord en scheeden uut.

pit: put
puut: puit, kikvors
nerewaarts: naar beneden
de koeien zin gestoord: de dieren zijn verstoord
en scheeden uut: stoppen met drinken



Verwijzing

 Gaston DURNEZ, "Felix Timmermans, een biografie", Tielt, lannoo, 2001, p.55

zaterdag 9 april 2016

de MEI komt eraan... Jochei * *



de maand MEI

Volgens de Oud-Romeinse kalender de derde , volgens de Juliaanse de vijfde maand van het jaar; ze telt 31 dagen.
Genoemd naar de Romeinse godin Maia, de godin van de aarde. Ook in verband gebracht met het Latijnse woordje magnus (groot), omdat alles tijdens deze maand in de natuur groter wordt, m.a.w. groeit.
Andere benamingen: Mariamaand( de processie van O.-L.-Vrouw van Hanswijk te Mechelen gaat in 2016 op 1 mei uit), Vrouwenmaand, Bloeimaand, Bloemenmaand, wonnemaand (vreugde volgens het Oud-Germaans).

Uit: "Folkloristische tijdspiegel voor België", door André Ver Elst, Brussel, s.d.,  p.150.



IN BEELD

Gebroeders van Limburg; "Les tres riches heures du Duc de Berry", de maand "mei". Het handschrift werd besteld in 1410.
"Jonge mensen, gezien hun rijke kledij behorend tot het hof, gaan uit rijden op een mooie dag in mei. Zij worden op hun vrolijke rit begeleid door muzikanten. Drie vrouwen zijn gekleed in het groen, wat suggereert dat het hier gaat om een traditie die op 1 mei werd uitgevoerd: jonge mannen gaan het bos in om jonge groene takken te verzamelen en aan te bieden aan hun dames, die dan ook in die kleur gekleed gaan.
Over de identificatie van de gebouwen op de achtergrond bestaat enige onzekerheid. Het zou een weergave zijn van het kasteel van Riom, de voormalige hoofdstad van de Auvergne, een provincie die aan de hertog van Berry was geschonken door zijn vader, Jan de Goede. Het zou, volgens een andere interpretatie, echter geen gelijkenis vertonen met vergelijkbare afbeeldingen uit de periode, maar een weergave zijn van het Palais de la Cité in Parijs en enkele nog steeds bestaande gebouwen op het Île de la Cité, waaronder de Conciergerie.
In het hemelgewelf bovenaan is centraal de zonnegod Helios in zijn zonnewagen uitgebeeld, met links van hem het sterrenbeeld Stier en rechts Tweelingen."

"Het getijdenboek (het beeldmateriaal) werd tussen 1412 en 1416 door de gebroeders Van Limburg gemaakt. Zij lieten het boek onafgemaakt achter bij hun dood (én die van de hertog) in 1416. De koninklijke kunstliefhebber René d'Anjou liet een onbekende kunstenaar (misschien Barthélemy d'Eyck) aan het boek werken in de jaren 1440-1449 en Karel I van Savoye gaf Jean de Colombe de opdracht de illustraties af te maken en aan te vullen. Hij werkte hieraan tussen 1485 en 1489."

"Karel kon niet lang genieten van zijn nieuwe bezit: hij overleed kinderloos in 1490. Zijn bezittingen gingen over in handen van zijn neef Philips de Schone. Toen ook deze kinderloos overleed (1504), viel het manuscript toe aan zijn weduwe, Margareta van Oostenrijk. Zij was landvoogdes van de Nederlanden en, zoals blijkt uit een inventarisatie van bezittingen uit 1523, liet zij een aantal manuscripten, waaronder de Très Riches Heures, overbrengen naar Mechelen. Na het overlijden van Margaretha in 1530 kwam het boek in handen van Jean Ruffaut, thesaurier en betaalmeester van de Duitse keizer Karel V. Ruffaut was een van de executeurs van Margaretha's testament.

http://nl.wikipedia.org/...duc de Berry#cite note- 1

DE KALENDER


De maand "mei" in kalendervorm. In: dit nieuw seizoen LENTE, J. Van Laer, e.a.,J. Lannoo, Tielt, 1946, p.115.
De afbeeldingen verwijzen naar "St.-Evermarus" en de "Mariaverering".

Evermarus: (H.) [ever +mar, beroemd] Fries edelman, op een bedevaart naar het graf van de H. Servatius te Maastricht, door rovers vermoord te Rutten bij Tongeren ca. 700; feest 1 mei . (uit: "Verschuerens Groot Woordenboek",1979)



POËZIE


 MEI

De kerselaar zijn trouwgewaad

      heeft aangedaan:
vandaag moet hij, meidag is 't,
      ter bruiloft gaan.

Elk taksken is een priem nu, die

      bewonden, wit,
tot tenden, in een witte schee
      van bloemen zit.

Beruwrijmd, was hij schoon, wanneer

       de winter woei:
veel duizendmaal is schoonder nu
        zijn blomgebloei...

't  Is bruiloft, en 't is zonneweêr:

       de zomermeid
den bruidegom verwacht, die haar
        was toegezeid.
    
                 Guido GEZELLE

Op 1 mei werd Guido Gezelle in Brugge geboren.
Hij was priester, maar als dichter scheert hij hoge toppen.
Zijn taal is wondermooi.
De verwachting van de mei wordt hier op een wonderlijke wijze tot uitdrukking gebracht.

Uit: dit nieuw seizoen LENTE, J. Van Laer, e.a.,J. Lannoo, Tielt, 1946, p.114.



                                           MEY

Den coelen mey is nu in sin sezoen;
De velden staan vol sappig groen.
Ic raap de bloemen bij elkaar
en vlecht se in dijn gouden haer.


                                                                                     Felix Timmermans (Lier 5 juli 1886 - id. 1946)

"En dat is de allereerste  strofe, de allereerste tekst, waarin Felix Timmermans Lierse dialectvormen gebruikt. Na het lezen van de nagebootste oud-Nederlandse teksten gebruikt hij ook wel eens 'maegd' voor maagd, 'du' voor u of gij, en dies meer."
De romantische inhoud staat hier voorop.

Uit: Felix Timmermans, een biografie, Gaston Durnez, lannoo, 2001, p.49.



MEIBOOM / MINNESPEL  / ZANG




De versierde meiboom is het symbool van de vruchtbaarheid van de mens, dier en akker en heeft zijn oorsprong in de Germaanse lentefeesten. De boom had heilbrengende kracht en werd eerst voor de woning van machthebbers geplant.

Ook op andere tijdstippen of bij andere gelegenheden werden meien geplant als de oogstmei (o.a. te Brussel), de richtmei, de schutsmei, de liefdemei en de bruidsmei.

Rond de meiboom, die het opleven van de natuur symboliseerde, werd gezongen. 
In de meinacht zette de jeugd zulke boom op voor het huis van hun "schoon lief".
Een dennenboom of een eglantier, een berk of een laurier duiden een blijvende liefde aan,
een wilg benadrukte de babbelzucht van het meisje,
een doorntak wees op haar kwaadaardig karakter,
een vlier of een notelaar op haar ontrouw,
en een populier of een kerselaar op haar onstandvastigheid.
Daarna werd er berijmd gezongen over liefde. 
Middelnederlandse liederen deden dat:


Schoon lieveken, waar waarde gij
 den eersten Meinacht,
dat gij mij geen Mei en bracht?
Den eersten Meinacht, schoon lief,
       dan was ik ziek,
schoon lieveken, ik kon van mijn 
        beddeken niet.


Schoon lieveken, waar waarde gij

        den tweeden Meinacht,
dat gij mij genen Mei en bracht?
De tweeden Meinacht zocht ik
         een eglantier,
schoon lieveken, sta op,
        en uwen Mei is hier!


In vroegere tijden was het alsof met de meiboom de minne in iemands hart kon worden geplant.
De meiboom symboliseerde ook de overwinning van het licht op de duisternis.
De geliefde die "de mei" bracht, zorgde voor het "onweerstaanbare" licht.


WEERSPREUKEN


" De mei, tot juichmaand uitverkoren,
  heeft toch de rijp nog achter de oren."

" 't Staartje van mei,

   staartje van de winter."

De boeren waren er niet kwaad om dat de mei nat en koud was, zij beloofde een malse wei en boter, en een rijke oogst en koren:

" Een koude mei
   een gouden mei."

" Een natte mei

  geeft boter in de wei."

" Een mei koel en nat

  veel koren in 't vat."

Donder die met regen gepaard ging, werd als een gunstig voorteken gezien.

" Een onweder in mei
   maakt de boeren blij."
want
" Donder in mei
  geeft gras in de wei."
maar
" Als het dondert in mei
  valt er dikwijls hagel bij."


Uit: dit nieuw seizoen LENTE, J. Van Laer, e.a.,J. Lannoo, Tielt, 1946, p.112.

MEIKEVERS


In "Lebbeke, in 't lang en in 't kort, van Achiel Vermeiren, 1985, p.79.

"... in de mei gingen we langs daar naar school ('t Plathof) om meikevers te schudden in de hagen"

De meikevers hadden in die tijd en vroeger heel wat te lijden van de jeugd: ze werden geschud uit de hagen, in lucifersdoosjes gepropt, een poot werd met een touwtje verbonden, en dan mochten ze rondvliegen. De wreedheid van de mens moest schijnbaar ergens worden afgereageerd.


donderdag 7 april 2016

Meester van Alkmaar: 7 werken van BARMHARTIGHEID denken we aan de vreemdelingen


IN OPBOUW


Meester van Alkmaar, "De zeven werken van Barmhartigheid", het vijfde luik, Het herbergen van de reizigers, uit de folder van het aartsbisdom Mechelen-Brussel, 2016. # wwwrijksmuseum.nl

Hierboven een detail uit het vijfde luik van dit prachtig geschilderd werk. We zien vijf reizigers/bedevaarders, of mensen die om één of andere reden veroordeeld waren om op bedevaart te gaan naar Scherpenheuvel (bijvoorbeeld), naar Rome, naar Jeruzalem of naar San Compostella.
Zij worden ontvangen door een man en een vrouw. Links achteraan zien we een persoon met een dunne baard, waarschijnlijk Jezus. Maar heeft de meester er zich misschien uitgebeeld?

Logo van de brochure van het Aartsbisdom Mechelen.

 
De Katholieke kerk is tegenwoordig veel menslievender dan de "rechtse" politiek die nu één en ander probeert uit te vlooien op de kap van de middengroepen en de armen en de belastingontduikers alle vrijheid geeft om naar de Kaaimaneilanden of Panama hun geld, dat zij verdiend hebben dank zij die middengroepen, te versassen om toch maar geen belasting te moeten betalen. Het egoïsme viert hoogtij en is één van de zeven hoofdzonden. En daarna schenken ze dan zogenaamd aan een goed doel. Weer een middel om geen belasting te hoeven te betalen.


De Meester van Alkmaar

Werken tussen 1490-1510
De Meester van Alkmaar (werkzaam 16de eeuw) dankt zijn naam aan een door hem vervaardigd veelluik met zeven panelen uit 1504 waarop De zeven werken van barmhartigheid zijn afgebeeld. Deze panelen maakte de schilder waarschijnlijk in opdracht van de gasthuisheren van het Heilige-Geest-Hospitaal in Alkmaar.

Twee memorietafels voor een Haarlemse familie suggereren dat de meester in Haarlem en/of Alkmaar werkzaam was. Hij moet ook inspiratie hebben opgedaan uit het werk van de twee beroemde Haarlemse schilders Jan Mostaert en Geertgen tot Sint Jans, maar werkte alleen op een wat lager kwalitatief niveau.

Het hele paneel: "Herbergen van de reizigers"
De zeven werken:

  1. De hongerigen spijzen
  2. De dorstigen laven
  3. De naakten kleden
  4. De vreemdelingen herbergen
  5. De zieken verzorgen
  6. De gevangenen bezoeken
  7. De doden begraven


Dit hoofdstuk van Mattheüs confronteert de lezer - vanuit het toekomstperspectief van van de Zoon des Mensen - met de kwaliteit van het eigen doen en laten. Het uiteindelijke criterium van de beoordeling bij de komst van de Zoon des Mensen is de vraag of men daadwerkelijk heeft omgezien naar de ander die hulp nodig heeft. In het Mattheüsevangelie worden in dit kader de volgende groepen genoemd: de hongerigen, de dorstigen, de vreemdelingen, de naakten, de zieken, en de gevangenen. De zorg voor de medemens heeft de Meester van Alkmaar in zeven panelen weergegeven. In het middelste paneel zien we onder de Zoon des Mensen bovendien de zorg voor de doden afgebeeld. (Tussen haakjes: het begraven van de doden beschouwde men vanaf de vierde eeuw als het zevende 'werk van barmhartighei. )
Het geheel van de zeven panelen van de Meester van Alkmaar hing vanaf 1504 tot 1918 in de grote kerk van Alkmaar en was bedoeld als een spiegel voor de (rijke) toeschouwer. Het werk van de Meester van Alkmaar behoort nu tot de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam.

Wat ons er ook aan fascineert is de achtergrond, die overduidelijk het decor is van een toenmalige, redelijk welvarende, Hollandse of Vlaamse stad. Dat zie je aan de architectuur en aan de kledij. Nu doet ons dat ouderwets aan, waardoor we het herkennen als een oud schilderij, maar je moet je realiseren dat toen het geschilderd werd dit de afbeelding vormde van de toenmalige maatschappij. Wat we zien is niet een verbeelding van het verleden, maar een actualisering van wat met de zeven werken van barmhartigheid wordt bedoeld.


Verwijzing:



zaterdag 2 april 2016

Koorddansliedjes, touwspringen en gelegenheidsliedjes/versjes te Mechelen * *

in opbouw

Waar is de tijd dat de kinderen niet van 's morgens tot 's avonds op hun digitale toestelletjes bezig waren ... en nog in beweging waren. Bij het 'hinkelen' en het 'touwspringen' waren ze op een eenvoudige manier in beweging, nu kan dat soms op een 'hometrainer'... om wat gewicht te verliezen of te behouden...




Bij het touwspringen hoorden gezongen teksten die de sprongen telden, zoiets zoals een stappenteller, soms was het alleen om het rijm te doen. Hieronder een soort van recitatief.

' Wat doen ze op de vaart?
   Visjes vangen.
    Wat doen ze met die visjes?
      't Vel afstropen.
         Wat doen ze met dat vel?
            Beursjes maken.
              Wat doen ze met die beursjes?
                 Geld in steken.
                    Wat doen ze met dat geld?
                        Kindekens kopen.
                          Wat doen ze met die kindekens?
                             Naar school doen gaan.
                                Wat doen ze in de school?
                                   Ze leren den a,b,c.'

                                      Het alfabet werd dan opgezegd

Liedjes kwamen meer aan bod. Er waren een aantal varianten.

' Ik zou wel eens willen weten met wie ik trouw,
  edelman, bedelman, doktoor,
  matroos, keizer, koning
  schudde met zijn oor. '

Verwijzing: 

Marcel Kocken, Marc Wellens, ""Mechelen 1000 jaar Mechelaars en hun volksleven", in de reeks: waar is de tijd,  Waanders/Diogenes e.a., Zwolle, 2001, p.110.


Nog andere versjes door kinderen gezongen bij bepaalde gelegenheden te Mechelen:

' Driekoningen, Driekoningen,
  Koop mij een nieuwen hoed,
  Mijn ouwe is versleten,
  Mijn vader mag 't niet weten,
  Mijn moeder heeft het geld
  Op de rooster geteld!" p.18.

In de paasperiode klonk het als volgt:
 ' Bim, bam, beieren,
   De koster lust geen eieren,
   Wat lust hij dan?
    Spek in de pan,
    O wat een lekkere koster dan!' p.32

De laatste zin lijkt me wat raar en werd er waarschijnlijk niet bij gezongen.

Een Mechels wiegelied met dubbele bodem:
 '  Des winters als het regent,
   dan zijn de paadjes (straatjes) nat.
    Dan gaan de voyageurkens niet altijd uit de stad.
    En ik zing nog eens van: Mijne man is thuis
    en ik zijn in confuis.
    Slaap mijn zoete lieve lammekens,
    en maak daar buiten geen gedruis!

    En achter de deur, daar staat er wijn.
    Wij konnen van den avond niet vrolijk zijn.
    En ik zing nog eens van: Mijne man is thuis 
    en ik zijn in confuis.
    Slaap mijn zoete lieve lammeken,
    een maak daarbuiten zo geen gedruis!

    En boven op de zolder, daar hangt er het spek.
    En zijde gij voorwaar zo'n grote gek?
    En ik zing nog eens van: Mijne man is thuis
    en ik zijn in confuis.
    Slaap mijn zoete lieve lammeken,
    en maak daar buiten zo geen gedruis! '

Uit Volkskude, 1912, p. 232.

Moeder pleegt bij afwezigheid van haar wettige echtgenoot,
haar minnaar te ontvangen.

Aanhef van een oud volkslied
voyageurkens: kleine reizigers.
confuis: verwarring




Verwijzing:
 Tjaard W.R. de Haan, "Onze Volksrijmen", Het Spectrum, Utrecht / Antwerpen , 1978.
Afbeeldingen uit bovenstaand boek van J. de Jong - Brouwer (Jantje III)