Tot zo'n 50 jaar geleden werd er vanuit het volk, de werkers, de kinderen, door jong en oud gezongen bij allerlei bezigheden en zeker bij het spelen.
Het volk heeft steeds gezongen, in wel en wee, in vreugde en smart. Het lied weerklonk in de schoot van het huisgezin, in de werkplaats, op de straat en bij de dans onder de groene linde bij het spel van de pijper (doedelzakspeler).
De vakarbeider zong bij zijn werk, de werkman zong wanneer hij op de terugweg was naar huis.
Bij de WIEG, het planten van de MEI (wanneer er een huis tot op de schouw stond van een nieuwbouw) werd er gezongen...
Nu is er nog alleen "Nederland zingt". In Vlaanderen durft men bijna niet meer zingen, behalve bij het Davidsfonds waar men probeert met tweede Kerstdag, de volkszang te doen herleven.
De zo gezegde zangstonden die sommige gemeenten proberen te promoten hebben met volkse zang heel weinig te maken. Poliiekers bemoeien zich best niet met de inhoud van cultuur...
De kinderen zongen al rijmend bij allerlei spelletjes. Er werd gezongen en gerijmd bij het AFTELLEN, in het SPRINGTOUW, RAADSELS, het HINKELEN, bij het TIKKERTJE spelen, en andere pleinspelen. Zij zongen/zingen ook bij allerlei bedeltochten: Sint-Maarten, Sinterklaas, Driekoningen, "Nieuwejaarke zoete", enz.
De spontane volks- en kinderpoëzie was een bron van creativiteit doordat er vrijelijk gecombineerd en geassocieerd werd. Men sprong vaak via het rijm, van het een op het ander en vulde aan, om zingende te blijven, met fragmenten van andersoortige liederen die het om één of andere reden 'deden', waardoor soms een surrealistisch aandoende abakadabra ontstond. De woordkunst werd beoefend en genoten. Bij ons ging dat grotendeels verloren in allerlei commercieel gedoe...Ik hoor vertellen dat met kleuters nog wel gezongen wordt, maar dat het vooral de commerciële liedjes zijn die aan bod worden. Die kent men van naar TV te staren.
Aftellen, uit: "Meisjesspelen uit onze Streken", Tilly Crijns, in: de Brabantse Folklore", jg. XII, nr. 127, 1950, p.105 |
"De medespelers stellen zich op in een hele of halve cirkel. Een meisje telt af.
Het tellen gebeurt op twee manieren: men telt er aan of men telt er af.
In het eerste geval wordt het telsel, eenmaal opgezegd, in het tweede herbegint men zo dikwijls het telliedje, tot al de medespeelsters op èèn na, er af zijn.
Het telliedje, bestaat er in, dat men het opzegt en bij elke heffing of elk beklemtoond woord, èèn der kinderen, die in een kring geschaard staan, een tik op de borst geeft.
Wordt het aftelrijmpje maar eens opgezegd, dan is zij (hij) er aan, die de laatste tik krijgt, herhaalt men het aftelrijm meermaals dan duidt de laatste tik, telkens een kind aan dat eraf valt - of vrij zolang, totdat er nog één overschiet."(1)(p.106)
Er wordt geteld in de volgorde zoals ze staan, één na één.
Om te beginnen wil ik u een aantal AFPOTRIJMPJES uit Lebbeke doen meemaken ( zie Lebbeeksen diksjonnèèr). Afpotten is aftellen, om te bepalen wie het spel mag beginnen of moet beginnen door af te tellen.
Pot.
Onder de pijjaanoo staut een pint.
Al datter van drinkt: stinkt.
Pot.
Onder de piano staat een pint.(een glas voor bier)
Al wie er van drinkt: stinkt. (verwijzend naar de dranklucht verspreidt door een 'zatlap')
Pot.
Olleke,bolleke
Ribbesolleke.
Ollekke, bolleke
Snol.
Pot.
Inne minne mau,
Ee ros bis bau,
Ine minne maa,
Ee ros bis baa,(gebouw)
Wie kiesde goië (gij)
Oom baa?
De drie van hierboven staan in het woordenboek (zie verwijzing hieronder) op blz.20/21.
Onder de bank lag wa zant
Reiter mee nau Engelant
Van Engelant nau Spanje
Appelen van orranje.
Spelleke, spelleke
Gabrijjel, Gabrijjel van Biezen
In de winter zal 't vriezen
In de zoomer zal 't zonneke schoiën
Têi loeëpen de boeren op klompen
Oo! Jan, Marie,
dik vet, voogel,
Af. (woordenboek, zie p.27)
Onder bank lag wat zand
Rijd ermee naar Engelant
Van Engelant naar Spanje
Appelen van oranje. (sinaasappelen)
Spelletje, spelletje (spel, iets wat verbazing wekt)
Gabriel, Gabriel van Biezen
In de winter zal het vriezen
In de zomer zal het zonnetje schijnen
Dan lopen de boeren op klompen
Oo! Jan, Marie,
Dik, vet, vogel,
Af.
Pieter RINGOOT, " 't Gement'nuis",pentekening, in: Lebbeke, In 't lang en in 't kort, door Achiel Vermeiren, Lokeren, 1985, p.99. |
Nog een oud aftelrijmpje uit "E Pakske Kaat", p. 49.
Bieze boïeze klokkenmarsjang,
Mê Pausen zêin de daugen lang.
Oe lang zêlle ze dieren?
Vierentwintig ieren.
Nog ne snok van Jan zêinen blok,
En laat ze daarmee maar vliegen.
Vliegen gelêik as een doëf.
't Gaut er boeëlêik oët.
Sinte-Pieter èèt een floët.
Oët, sproët!
boiëzen: schommelen; bieze boiëzen: een kind bij de armen nemen en op de knie heen en weer schommelen.
marsjan(g): (Fr. marchand), handelaar die zijn activiteiten hoofdzakelijk buitenshuis verricht;
blok: houten schoeisel.
In het Algemeen Nederlands:
Schommel klokkenhandelaar,
Met Pasen zijn de dagen lang.
Hoe lang zullen ze duren?
Vierentwintig uren.
Nog een schop van de blok(houten schoeisel) van Jan,
En laat ze daarmee maar vliegen,
Vliegen zoals een duif.
Het gaat er schommelend uit.
Sint-Pieter heeft een fluit.
Uit, spruit!
Het oorspronkelijk opzet was om het gaan en komen van de klokken in de paasweek te vermelden. Het werd wel wat dubbelzinnig en platfloers... Maar het klinkt recht voor de raap door de directheid.
Verwijzing:
Isidoor Colson, Magda Cooreman, e.a., "E Pakske Kaat, Ne Lebbeeksen diksjonnèèr", tekening van Sylvain Polfliet, HK Lebbeke, jaarboek 2011.
Tilly Crijns,"Meisjesspelen uit onze Streken", in: de Brabantse Folklore", jg. XII, nr. 127, 1950. (1)
Tjaard W.R. de Haan, "Onze Volksrijmen", Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen, 1978.
M. Brants, "Beknopte Cultuugeschiedenis van het Vlaamse volk", A. Manteau, Brussel, 1948, p.154