Rozendaalweg

Rozendaalweg
ECHELPOELHOEVE, Rozendaalweg: landelijk / mooi / historisch, foto: H. Vermeir

vrijdag 6 december 2013

Een gedicht / een lied per week:"Jantje en de Pruimen" , "De klepperman"







Hieronymus VAN ALPHEN (1746-1803)

Deze rechtsgeleerde werkte in Utrecht, Leiden en Den Haag. Hij was een man vol theorieën, die de letterkunde vooral wijsgerig wilde beoefenen. De stralende braafheid van zijn "Kleine Gedigten voor Kinderen" maakt het de jeugd van heden nog wel eens moeilijk. Eerst de ouders gingen er vertederd aan terugdenken. In zijn tijd gold Van Alphen als modern. Zijn kinderversjes zijn in duizenden exemplaren en tientallen drukken verspreid o.a. in het Frans, Duits en Engels.(1)






DE PRUIMENBOOM

Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eieren zo groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken?
Schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
Mist men vijf, zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzam wezen,
En niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
Ongehoorzaam wezen? Neen.

Voort ging Jantje: maar zijn vader,
Die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het lopen tegen,
Vooraan op het middenpad.
Kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik pruimen plukken;
Nu heeft vader Jantje lief.
Daarop ging Papa aan het schudden
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
En liep heen op een galop.(2)

"Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen", heeft hoofdmoment van de deugdbetrachting: de beloning.

De bovenstaande versjes zijn in Vlaanderen bekend doordat ze in het onderwijs werden gelezen of moesten uit het hoofd kunnen opgezegd worden.
Maar ze verschenen ook in een stripverhaal van "Suske en Wiske" ca. 1960.
Toen klonk het aldus uit de mond van Jerom:

"Jantje zag eens pruimen hangen
  Als eieren zo groot
  Wou  plukken
   Mocht niet
   Was braaf
   Kreeg hoed vol."

(info: Willy Van Hoof, e-post, 06.12.2013)


Nog een prent met een iets andere soort boodschap.



 DE KLEPPERMAN

Schoon hij loopt door wind en regen,
't Zingen wordt hij nimmer moe:
Goede God! geef hem uw zegen,
Maar mijn oogjens vallen toe.
Lieve klepper! hou de wagt
Ik ga slapen: goede nagt!(3)

Het gaat hier over de nachtwacht, zie hoe hij bewapend is en een kindje dat schrik heeft van de klepper, waarmee de wacht zich aankondigt. Onder de prent staat dan de boodschap: "Zou ik voor den klepper vreezen.". De naam van het voorwerp ging over op de persoon.


Bronnen:

F. BAUER, J. DEN HAAN, e.a., De Nederlandse Letterkunde in Honderd schrijvers, De Sikkel, Antwerpen, 1953.(1)en(3) en de prenten p.73.
Ben SCHOTT, Schotts curiositeiten, Het Spectrum, 2003. (2) p.137.











Geen opmerkingen:

Een reactie posten